Twitter
English

Wepsen

 
Als je voor het eerst kennis maakt met gallen, wil je meestal eerst graag weten hoeveel verschillende soorten er te vinden zijn en dus begin je alles te verzamelen wat los en vast zit. Dozen vol met gedroogd materiaal hou je er aan over. Tegenwoordig denk ik dat het beter is om de exemplaren te fotograferen (digitaal of dia) en als je geïnteresseerd bent in de galmaker is het een goed idee de gal 'uit te broeden'. De onderstaande lijst met beschrijvingen van galmaker en hun gastheer zijn soorten die ik zelf, of een andere gallenliefhebber, heb gezien. Er staat vaak een beschrijving bij en waar mogelijk een foto. Voor mensen die geïnteresseerd zijn in de Nederlandse verspreiding van plantengallen kunnen straks kijken naar de database die op deze website wordt toegepast. Omdat het onderwerp van plantengallen pas recentelijk weer in de schijnwerpers staat, is onze database nog niet zo groot, maar alle bijdrages zijn welkom!
  Klik op de afbeeldingen voor een vergroting

Andricus aries Afgelopen 24 mei 2003 heeft Jan Willem Wertwijn, tijdens een excursie, een aantal exemplaren van Andricus aries gevonden in park Spoorzicht bij Diemen (km-hok 126x484). Deze galwesp was tot nu toe onbekend voor Nederland en staat daarom ook niet in Docters van Leeuwen beschreven. ontdekten. De gal had nog geen Nederlandse naam, maar wordt nu ramshoorngal genoemd. De gallen vertonen enige gelijkenis met de horns van een ram en omdat ook de Engelse naam Ramshorn Gall in gebruik is geworden enkele jaren geleden, leek het Jan willem ook een goed idee om de gal zo te noemen. De Ramshoorngalwesp werd tot 1998 niet in Noord-West Europa aangetroffen. In 1998 werden de eerste Engelse exemplaren gevonden in Londen (Cecidology 14 (1): p.18/21, C. K. Leach & P. Shirley) en sindsdien zijn de vondsten in Engeland voortdurend uitgebreid in en in de omgeving van Londen. In Duitsland werd de gal al eerder aangetroffen door Eckbert Kwast in 1990 op Quercus robur in Spremberg in het zuidelijke deel van Brandenburg. De soort is ook gevonden op drie plaatsen in het nabijgelegen Saksen (Cecidology 16 (2) p.62/68, E. Kwast). In Hongarije is de soort algemeen. Er is nog niet bijzonder veel bekend over de levenscyclus van A. aries. De soort is gevonden op Quercus roburQ. petraea enQ. pubescens. Het is mogelijk dat de soort Quercus cerris nodig heeft voor de seksuele generatie. Deze eik breidt zich namelijk ook steeds meer uit en dit zou de huidige verspreiding van de soort kunnen verklaren.

De gal wordt ondere andere beschreven (Cecidology 15 (2) p.131/134, B. Wurzell) als een gal die bestaat uit een gezwollen en min of meer bolvormige basis, uitlopende in een of twee gegroefde, gedraaide, hoornachtige vormen tussen de 0,5 en 4,5 cm lang. De gallen bevatten twee tot vijf harde cellen, elk met een larve op de bodem en meestal een lege pyramidale of schoorsteenachtige holte erboven. De gallen zijn grijsbruin tot grijszwart en zitten stevig vast aan de twijgen. Lege exemplaren hebben een enkele uitgangsgat. Deze gallen zijn geheel hard en houtig. Deze beschrijving is van gallen gevonden in januari. De beschrijving door Ross (1911) is: hoornvormige gallen die een enkele kamer bevatten die 5-8 mm lang en 4-6 mm breed is met een lange, tot 50 mm, holle (versmalde) ’nek’ heeft opQuercus robur. De volwassenen komen uit tijdens augustus en september. Dat laatste wordt nog steeds waargenomen. Alle meldingen van deze soort zouden bijzonder welkom zijn.

De onderste foto laat meerdere uitsluipgaten zien: inquilinen (mee-eters)? of andere parasieten?

 


foto's: J.W. Wertwijn


gal met meerdere uitsluipgaten.
Foto: M. Bos


Andricus corruptrix of Eikentopgalwesp (the foto is de agame generatie in de knoppen van zomereik. The sexuele generatie veroorzaakt gallen in de knoppen van de moseik, Quercus cerris.
Foto: A. de Vette

Andricus curvator zit op de bladschijf van Quercus robur en steekt aan beide zijden een beetje uit. De gal is groen en kaal en een beetje harig aan de onderkant. De bladrand is op de plaats waar de gal zit vervormd en trekt helemaal naar binnen, naar de hoofdnerf.  Volgens Docters van Leeuwen (1982) zitten er vaak enkele gallen bij elkaar.

 

Andricus foecundatrix zorgt bij asexuele (deel van de levencyclus voor de productie van een mooie Ananasgal of Eikeroos op Quercus robur (Zomereik) ofQuercus petraea (Wintereik), maar ook verschillende andere soorten. In Engeland heb ik de soort gevonden op Quercus lusitanica (2004). De gal is best algemeen en lijkt nog het meest op een hopbel. De schubben hebben een v-patroon onder de randjes. De gal wordt vanaf juni tot september gevormd en is in juli 'rijp'. De wespen komen uit in het voorjaar, 1 tot 3 jaar na galvorming. De verpopping vindt plaats op de bodem, in de binnengal. De wesp zit in het midden van de bol met schubben in de binnengal, een kegeltje, die er in de nazomer (augustus) uitschiet. Daarna gaan de schubben er een beetje rommelig en verdroogd uitzien.

De wespen van de sexuele generatie werden voorheen Andricus pilosus genoemd, maar is gewoon dezelfde soort en kunnen we daarom ook Andricus foecundatrixnoemen. Ik heb geen afbeelding van de sexuele gal. Ik houd mij aanbevolen! De gallen zijn tot 2 mm groot, bedekt met lange, witte afstaande haren, afgerond met een spitse top. Ze zitten in mei tussen de meeldraden in mei, zijn eerst groen en later bruin. De wespen komen uit vanaf eind mei tot augustus van het eerste jaar (Williams 2005).

 

 


Foto: E. Jacobs


Foto: T.J.M. Janson


Foto: A. de Vette


Op Quercus lusitanica


Andricus glandulae of Klokgalwesp komt voor in de knoppen van zomer- en wintereik. De foto is de agame generatie. De sexuele generatie veroorzaakt meeldraaggallen. 

Andricus inflator of knotsgalwesp produceerd gallen op Quercus robur aan de uiteinden van jonge takken. Bij de agame generatie lijkt de verdikking inderdaad veel op een knots. De knoppen en  bladeren blijven op de gal zitten. Binnenin zit nog een binnengal van een paar mm groot. De sexuele generatie veroorzaakt gallen in de knoppen (zie onderste foto).

 


Foto: R.J. Koops


Foto: H. Holsteijn


De sexuele generatie


Andricus kollari is een wesp die de harde knikkergallen induceert op Quercus robur. De gal is algemeen en wordt ook door superparasieten gebruikt als woonruimte. Dat is mij eens overkomen met een gal die op een kast lag en waaruit opeens kleine insectjes begonnen te vliegen. De gaten waren ook iets kleiner dan normaal en het bleek Synergus umbraculus, een inquiline wesp, te zijn. 

 


Foto: R.J. Koops


Andricus lignicolus maakt galletjes op Quercus robur welke lijken op Andricus kollari, maar ze hooguit 1 centimeter groot. In tegenstelling tot A. kollari is A. lignicolus ruw van oppervlak en soms gebarsten. De galkamer ligt dichtbij de aanhechtplaats.

 

Andricus paradoxus op knoppen van zomereik Quercus robur.

Andricus quercuscalicis of Knoppergal ontstaat op de grens van de eikel en het dopje op een Quercus robur of petraea. De gal is ongeveer twee centimeter en erg grillig. De kegelvormige bollen zijn sterk geplooid en in het begin erg plakkerig. Ze vallen samen met de eikels uit de boom, wat verzamelen weer makkelijk maakt.

 

Andricus quercusradicis heb ik op de twijg en op de bladnerf van Quercus robur gevonden (sexuele generatie). De nerven en twijgen zijn een klein beetje dikker dan normaal en in het najaar zijn zij makkelijker te herkennen, omdat de wespen dan kleine ronde gaatjes achterlaten.
De asexuele generatie veroorzaakt de truffelgal op de grens van de stam met de wortels. Deze gallen kunnen wel 8 cm groot worden. De gal op de foto is ook wel circa 7 cm groot.
 


Foto's: H. Pras


Andricus quercustozae Op eiken in Zuid Europa zijn veel, totaal andere Andricus-soorten, te vinden, zoals de Andricus quercustozae welke vrienden en familie mee brengen uit onder andere Noord Spanje en Griekenland (zie foto's). Deze gal lijkt in voorkomen veel op de Knikkergal, maar is veel groter, 20 tot 40 mm, en heeft een puntje op de top en hieronder een kroontje van puntjes. De gallen vormen het asexuele deel van de voortplanting van de wesp, met enkel vrouwtjes en ze komt voor op Quercus robur, Q. sessiliflora, Q. pubescens, Q. pyrenaica, etc. In Docters van Leeuwen is deze gal niet te vinden, maar wel in Meyer, Buhr en Dauphin & Aniotsbehere (zie literatuurlijst). De gallen blijven lang nadat de wesp is vertrokken aan de boom zitten en wordt dan door allerlei organismen bewoont.

 




Foto's: L. Deiling en H. Boon


Andricus solitarius of Kruikgalletje wordt geïnduceerd op Quercus robur. Eerder had ik de gal enkel in het najaar gezien, wanneer het kaal en glad is en er een klein rond gaatje in zit, maar in de zomer is de gal ook bijzonder de moeite waard. Het lijkt echt op een klein kruikje met een kromme, spitse top. Eerst is de gal met rode haren bedekt en iets langer dan een halve centimeter.

 

andricus_solitarius.jpg (56669 bytes)


Andricus testaceipes veroorzaakt gallen op de stam van eik die er uit zien als zeepokken. De Engelsen noemen de gal Barnacle Gall. De gallen zijn spits kegelvormig en 4 tot 6 mm hoog en 4 tot 5 mm breed. Op de foto's zijn oude gallen te zien met enkel de "kern" van de gallen. De gal is eerst rood en zacht en is gegroefd. Het vlieggat zit zijdelings van de gal. De stam of spil kan zijn opgezwollen. Op oudere en jonge (hiernaast) eikjes. In DvL derde editie wordt de soort nogAndricus sieboldi genoemd.


Foto: H. Pras


Aphelonyx cerricola veroorzaakt behoorlijke gallen rond de takken van moseik,Quercus cerris. De gallen zijn groen als ze jong zijn en worden later bruin en hard en ongeveer 1 tot 2,5 cm groot. De gal heeft een galkamer en een holle tussenruimte tussen galkamer en buitenwand als de gal volgroeid is. Volgens Redfern et al. (p. 401) kunnen meerdere gallen vergroeien. Volgens Buhr (nr 5549) zijn de gallen 1,5 cm groot. Buhr zegt dat de gallen als ze jong zijn bedekt zijn met viltig haar, een dikke galwand hebben en droog en hard zijn, meestal op dunne twijgen groeien, met in de gal meestal een (zelden twee) ovaalronde binnengal.
Deze soort is interessant omdat ze alleen (asexuele) gallen veroorzaakt op Q. cerris. De meeste gallen op Q. cerris hebben een agame (asexuele) generatie op Quercus robur en een sexuele generatie op Q. cerris. Een sexuele generatie van Aphelonyx cerricola is niet bekend. de gal op deze foto is gevonden in Rotterdam.


Foto: G. Menting

Aulacidea hieracii is een wesp die grote zwellingen veroorzaakt in de stengel van verschillende havikskruidsoorten. Een oom en tante vonden dit exemplaar op Vlieland tijdens een herfst. De gallen zijn meestal weinig behaard en is eerst groen en wordt later bruin. De gallen kunnen wel 5 cm lang worden en 2 cm breed. De plantendelen boven de gal kunnen redelijk goed ontwikkeld zijn. wanneer de gal een bloemenhoofdje dicht nadert kan er vergroening optreden in het bloemenhoofdje. Er zitten verschillende ronde galkamers in een gal, waar de witte wespenlarven in gevestigd zijn.

De onderste foto's zijn wederom gemaakt op Vlieland, deze keer gevonden door Roelof Jan Koops. Uit de gallen zijn vele wespjes gekropen. Die brengen we dus nog een keer op naam. Ze zien er op het eerste gezicht donker en klein uit:Aulacidea hieracii? Ha ha!

Inmiddels is deze gal ook gevonden in Noord, Midden en Zuidwest Nederland! Zelfs op onze kwekerij in Assen.

aulacidae_hieracii.jpg (19982 bytes)
gevonden door L. en W. Neijzen


Foto's: R.J. Koops


Biorhiza pallida of Aardappelgal maakt goed gebruik van Quercus robur door gallen op de wortels of op de takken te laten maken. De gallen heb ik nog niet op de wortels gezien, maar u kunt ze overal op takken vinden. In het begin zijn het fraaie en sponsachtige, onregelmatig ronde bolletjes. Ze kunnen wel drie centimeter in doorsnede worden en de kleuren zijn erg mooi. Groen en wit, geel, roodachtig en een beetje paars. Later worden ze bruin.

 


Foto: T.J.M. Janson


Cynips divisa zorgt voor de Rode Erwtengallen op de onderkant en soms bovenkant van de bladschijf van Quercus robur. Het zijn geen perfect ronde bolletjes. De een is iets ronder dan de ander en ze zijn ietsje afgeplat. Ze zijn ook niet groter dan een halve centimeter, dus kleine erwtjes. De rode kleur in het begin maakt ze bijzonder het bekijken waard. De gal is hard, 4-6 mm groot en van boven en van beneden afgeplat, vooral in de jeugd helderrood en glanzend, later bruin. De wand is dik en omsluit een kleine galkamer. De gallen vallen met de bladeren af. De afbeelding hiernaast is gemaakt door Jan Willem Wertwijn op 26 juni 2002,gemaakt in kilometerhok 126x484. Hier op de nerven van Quercus robur.

 


foto: J.W. Wertwijn


Cynips longiventris de Grijze fluweelgalwesp veroorzaakt in de zomer de Stuitergal op de bladeren van Quercus robur. Door mensen mensen wordt deze soort ook wel verward met de galappel, maar de twee gallen zien er tocht behoorlijk verschillend uit. De gal zit op de onderzijde van de bladschijf en valt op met het rood-witte banenpatroon, zoals een ouderwetse stuiter (knikker). Soms bestaat het patroon op de gal uit rijen van witte bolletjes. De gallen zijn klein, tussen een halve en een hele centimeter. De gal lijkt rond, maar is aan de onderkant een beetje afgeplat.

De sexuele voorjaarsgeneratie ontstaat uit slapende knoppen op de stam van de zomereik. Ze lijken veel op de paarse fluweelgalletje van Cynips quercusfolii, maar zijn meer groen en grijs van kleur met meestal duidelijke, iets langere, witte tot bruine haren.

 

cynips_longiventris_elly.jpg (143305 bytes)


Foto: K. Boele


Cynips quercusfolii op Quercus robur (Zomereik) en Q. petraea (Wintereik) is de galwesp die gallen veroorzaken die wij Galappel noemen. Menige Nederlander heeft van deze galappeltjes of van knikkergallen vroeger inkt gemaakt, waarschijnlijk met behulp van een paar roestige spijkers. Deze glimmende gal, van de asexuele generatie, is 1-2 cm groot, bleek tot roze, gelig of rood, later geelbruin. Soms zijn de gallen wrattig (opQuercus petraea) of glad (op Q. robur). Soms zitten er bobbels of uitsteeksels aan een of meerder kanten, veroorzaakt door parasieten. De gal is zeer algemeen en sommige jaren dragen de bladeren tot vier of meer gallen. In het centrum is een galkamer. De wespen komen in november-december uit, als de gallen al op de grond zijn gevallen. De sexuele generatie veroorzaakt gallen in de knoppen (zie onderste foto's). De knoppen vervormen tot langgerekte tot 5 mm hoge gallen (meestal kleiner), bedekt met korte fijne haartjes, donker violet-paars.


Vrouwtje uitgeslopen uit galappel.


agame generatie, Foto: E. Jacobs


op Quercus lusitanica


sexuele generatie, Foto's: R.J. Koops


Diastrophus rubi of bramentakgalwesp komt voor op dauwbraam, braam en framboos. De gal bevat vele galkamer en de stengelverdikking is cilindrisch of spoelvormig en omvat de hele stengel. De gallen zijn circa 10 mm dik en 20 tot 100 mm lang. De gallen zijn vaak bleekgroen en ze zijn kaal. De wespen overwinteren in de gal en sluipen 's zomers uit.
Foto: H. Jonkman

Diplolepis mayri is een stekelige gal die op dezelfde rozensoorten voorkomt als de mosgal hieronder, Diplolepis rossae. De gallen zijn meestal geklusterd en vergroeid en groeien op bloemen, bladeren, blad- en bloemknoppen en stengels. Ze kunnen 0,5 tot 4 cm groot worden en zijn spaarzaam bedekt met korte stekels. De gallen zijn gewoonlijk roestbruin tot donkerbruin van kleur, maar kunnen helder rozerood zijn als ze gevormd worden op een vrucht. De inquilinen geassocieerd met deze gallen zijn Periclistus brandtii, net als op Diplolepis rosae. De gallen bevatten vele galkamers.


Foto's: E. van den Ham


Diplolepis rosae of Mosgal vind u op vele rozen als Rosa caninaR. glaucaR. micranthaR. pimpinellifoliaR. rubiginosaR. tomentosa (Docters van Leeuwen (1982)). Ik vind ze vaak op R. canina. De gallen ontwikkelen zich op allerlei plaatsen op de roos, maar vaak ziet u ze op de uiteinden van takken, waar zij best groot kunnen worden: enkele centimeters, soms wel vijf. Het zijn bolletjes met een kluwen van uitstekende, kleine vertakte takjes. Deze zijn soms iets geel en rood. De binnenkant is hard en hier vind u een aantal galkamers. In deze kluwens van sprietjes leven vaak ook andere organismen zoals oorwormen en superparasieten.

 

diplolepis_rosae_elly.jpg (227573 bytes)
Foto: E. Jacobs


Foto: H. Jonkman


Diplolepis spinosissimae vond ik in 2002 in de duinen van Norderney op Rosa spinosissima. Ik heb er toen helaas geen foto's van kunnen maken, maar het was een prachtig gezicht. De Duinroosjes waren even groot als het korte gras en hierdoor kreeg ik een goede blik op een veldje vol rode stippen, veroorzaakt door de aanwezige Diplolepis. De gallen zijn onregelmatig gevormd (ongeveer rond) en groen of rood van kleur en tot ongeveer 6 mm groot. Ze kunnen soms nog iets groter worden. De gallen verschijnen op beide zijden van de bladeren, meestal op de middennerf. De gallen kunnen ook langgerekt van vorm zijn en glad of met kleine stekels. De gallen zijn meestal wel te vinden op plaatsen waar de duinroos van nature groeit. 
Foto: H. Pras

Liposthenes glechomae maakt dat er ronde vormen op de bladeren ontstaan vanGlechoma hederacea. Hier door verdwijnen de bladeren soms bijna geheel uit het zicht. De gal is niet heel zeldzaam, maar je moet er goed naar zoeken. De gallen zijn groen en behaard en rond of ovaal en ook wel vergroeid met elkaar. Het is de moeite om de binnenkant van de gal eens te bekijken waarin een enkele harde ronde galkamers zijn opgehangen in een netwerk van parenchymcellen.

 


foto: B. Kabbes


 Neuroterus albipes De agame generatie van deze galwesp veroorzaakt 's zomers op Quercus (Eik) kleine ronde schijfjes die op een punt in het midden van de schijf bevestigd zitten aan meestal de bovenkant van het blad, maar ook wel eronder. Je kunt ze vinden in veel verschillende kleuren, wisselend van wit of groen tot paars, rood of roze. Vooral later in het seizoen kunnen ze omhoogkrullen tot een kommetje.

De sexuele generatie zijn zeer kleine gallen, 1,5-2 mm bij 1-1,5 mm groot, op de bladrand van eikebladeren in het voorjaar, vanaf circa begin mei. De gallen zitten in de lengte richting aan de bladrand, zijn wit of groenachtig en lijken soms aan de hoofdnerf te zitten omdat het blad zo weinig is ontwikkeld.

 

 


foto: M. Meijer


seksuele voorjaars-generatie


Neuroterus (Andricus) anthracinus (ostreus) zorgt voor kleine oestergalletjes op de nerf van de onderkant van een eikenblad, Quercus robur. Als de gal van het blad valt blijft alleen de tweekleppige structuur over. Eerder is de gal geelgroen en ovaal, soms met vele hele kleine helderrozerode stipjes.

 andricus_ostrea_elly.jpg (183086 bytes)

Neuroterus politus (aprilinus) is een galwesp die in het vroege voorjaar gallen veroorzaakt in de knoppen van eik, voor de sexuele generatie. De gallen heb ik gevonden begin mei of eind april en steeds waren ze al meestal allemaal uitgelslopen. De gallen kunnen 10 mm groot worden. The gallen zijn groen, behalve de knopschubben die aan de gal blijven zitten. Deze blijven bruin van kleur. De gal verschijnt meestal vlak voordat de eikenknoppen uitkomen (DvL). De agame generatie veroorzaakt gallen op de meeldraden van eik. 


Neuroterus querusbaccarum maakt dat op op de meeldraden en jonge bladeren van Quercus robur Besgalletjes ontwikkelen. Het zijn doorschjnende, groene waterbolletjes. De gallen verschrompelen compleet als zij een tijdje liggen te drogen. Ik had beter direct een foto kunnen maken. De bladeren en meeldraden zaten er helemaal vol mee. Het was een prachtig gezicht. 

Tetramesa hyalipennis is een zwarte galwesp die redelijk forse gallen veroorzaakt op Elytrichia juncea subsp. boreoatlantica (of Elymus farctus) biestarwegras. De internodien zijn sterk verkort en gezwollen. De bladscheden zijn verbreedt en de bladschijf is klein gebleven. De larven leven in het merg. De galwand is hard. Ik heb de gallen gevonden op het groene strand aan de noordzijde van Schiermonnikoog, maar ze zijn algemeen langs de Nederlandse kust op plaatsen waar biestarwegras groeit.

 




Trigonaspis megaptera veroorzaakt voorjaarsgallen uit slapende knoppen aan de basis van strammen van eik, maar ook op eenjarige takken. Vaak groeien de gallen ongezien onder mos en grond. De gallen zien er sappig uit en zijn vaak bleek wit tot roze of donker roze tot rood. De gallen zijn rond en 3 tot 10 mm en ze verschijnen in april, begin mei. De wespen sluipen uit in mei, begin juni. Jammer genoeg is deze soort niet te onderscheiden van de voorjaarsgallen van een andere galwesp,Trigonaspis synaspis. Volgens DvL is deze gall veel minder algemeen en groeit ze nog meer verborgen onder mos en grond. De asexuele zomergeneratie van beide soorten zijn gelukkig makkelijker te onderscheiden, dus een eenvoudige zomercheck ter paatse lost dit identiteitsprobleem snel op.


sexuele voorjaarsgeneratie, Foto's: R.J. Koops